cinéma

cinéma [sieneemaa]

〈m.〉

1 film

2 film(kunst)

3 filmvoorstelling

4 bioscoop

♦voorbeelden:

1    cinéma en couleurs • kleurenfilm

      cinéma muet • stomme film

      cinéma parlant • sprekende film

2    être dans le cinéma • in de filmindustrie werkzaam zijn

      〈letterlijk〉 faire du cinéma • films maken

4    cinéma d'exclusivité • premièrebioscoop

      cinéma permanent • bioscoop met doorlopende voorstelling

¶    〈figuurlijk〉 c'est du cinéma • dat is komedie, bluf

      faire du cinéma, tout un cinéma • komedie spelen

      se faire du cinéma • zich een rad voor de ogen draaien

m

1) film(voorstelling)

2) bioscoop

Dictionnaire français-néerlandais. 2013.